Op 19 juni 2018 is er na tussen-arresten in 2017 aan de hand van een bedrijfsongeval, waarbij de werkgever aansprakelijk is gesteld, is er besloten om in hoger beroep te gaan.
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.190.829
(zaaknummer rechtbank 3996084)
arrest van 19 juni 2018
in de zaak van
[APPELLANT]
wonende te Culemborg,
in eerste aanleg: eiser,
advocaat: mr.C.M. Zeilstra te Utrecht,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE]
gevestigd te Wijchen,
in eerste aanleg: gedaagde,
advocaat: mr. H.M. Kruitwagen te Arnhem
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
27 november 2015 dat de kantonrechter (rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, locatie
Nijmegen) heeft gewezen.
2. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep blijkt uit:
– het tussenarrest van 25 juli 2017,
– het proces-verbaal van de ingevolge dat tussenarrest gehouden comparitie van partijen op 16 mei 2018, ter gelegenheid waarvan door mr. Kruitwagen spreeknotities zijn voorgedragen.
2.2 Voorafgaand aan de comparitie van partijen heeft appellant de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en ter comparitie heeft het hof arrest bepaald (op één dossier).
3. De vaststaande feiten
3.1 Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.6. van het bestreden vonnis, waartoe op deze plek wordt volstaan met een verwijzing naar die overwegingen. Daarnaast gaat het hof uit van de navolgende feiten:
3.2 In een Algemene handleiding VEILIGHEID Magazijn Groep Nederland (hierna AHV) is onder meer opgenomen:
2.2.3. Verkeersreglement
Het algemene verkeersreglement van Nederland is binnen het magazijn met uitzondering van de onderstaande regels van toepassing.
– De hoofdpaden in het magazijn hebben voorrang op de zijpaden.
– In de pakkamer hebben voetgangers voorrang. Transportmiddelen moeten hier stapvoets rijden.
– Het is verboden met hef, reach- en orderpicktrucks in de no-go area te komen, te weten de snijafdeling, kantine, inpakkamer en buiten het pand.
– In het gangpadengebied hebben transportmiddelen voorrang op voetgangers. Het gebruik van de hoogwerker is alleen toegestaan door de door de leiding aangewezen medewerkers. (…)
2.24. Rijgedrag
Men mag geen lasten heffen en vervoeren, die zwaarder zijn dan de op het transportmiddel aangegeven werklast.
Bestuurders mogen een transportmiddel alleen onbeheerd achterlaten:
(…) — met neergelaten last ofvorken.
Bestuurders moeten:
met neergelaten last ofvorken rijden (± 10 cm boven de vloer); (…) ”
4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
Appellant heeft in eerste aanleg — samengevat — gevorderd bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
- te verklaren voor recht dat geïntimeerde op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor alle geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan hem overkomen bedrijfsongeval op of omstreeks 15 april 2010;
- te verklaren voor recht dat geïntimeerde de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van hem in verband met het hem overkomen bedrijfsongeval op of omstreeks 15 april 2010 dient te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet; onder veroordeling van geïntimeerde in de kosten van de procedure.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 27 november 2015 de vordering afgewezen en appellant veroordeeld in de proceskosten met wettelijke rente en nakosten.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1 Appellant heeft zeven grieven geformuleerd waarmee hij opkomt tegen het bestreden vonnis. In de kern komen de grieven erop neer dat sprake is van schending van de zorgplicht die geïntimeerde op grond van artikel 7:658 BW heeft doordat zij geen maatregelen heeft genomen om de schade die appellant heeft opgelopen door het hem overkomen bedrijfsongeval te voorkomen. Daarmee ligt het geschil in volle omvang ter beoordeling door het hof voor. Geïntimeerde heeft de grieven gemotiveerd betwist.
5.2 Het hof oordeelt als volgt. Appellant baseert zijn vordering op het bepaalde in artikel 7:658 BW dat kort gezegd de aansprakelijkheid van de werkgever voor arbeidsongevallen regelt. Daarvoor geldt het volgende.
Ingevolge artikel 7:658 lid 1 BW is de werkgever verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Op grond van lid 2 van dit artikel is de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont dat hij de in lid 1 genoemde verplichtingen is nagekomen of dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
5.3 De enkele omstandigheid dat een bedrijfsongeval heeft plaatsgevonden betekent op zichzelf nog niet dat de werkgever jegens de werknemer aansprakelijk is voor de schade. Daarvoor is het antwoord op de vraag of de werkgever haar zorgplicht heeft geschonden relevant. Deze zorgplicht verplicht de werkgever niet alleen om aanwijzingen te verstrekken om zoveel mogelijk te voorkomen dat de werknemer schade lijdt, maar ook om daartoe geëigende veiligheidsmaatregelen te treffen. De zorgplicht beoogt niet een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van arbeidsongevallen, maar gelet op de ruime strekking van de zorgplicht mag niet snel worden aangenomen dat de werkgever daaraan heeft voldaan. Artikel 7:658 BW vergt een hoog veiligheidsniveau van de betrokken werkruimte, werktuigen, gereedschappen en kleding alsook van de organisatie van de werkzaamheden en vereist dat de werkgever het op de omstandigheden van het geval toegesneden toezicht houdt op behoorlijke naleving van de door hem gegeven instructies. Ook dient een werkgever ermee rekening te houden dat werknemers wel eens nalaten de voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is (vergelijk HR 11 november 2011, ECLI:NL:HR:2011:BR5223 en HR 7 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX7590).
5.4 De exacte toedracht van het bedrijfsongeval waarbij appellant betrokken is geweest op 15 april 2010 om ongeveer 18.15 uur, is onduidelijk gebleven. Zo wordt in de door appellant ondertekende schriftelijke verklaring die is gevoegd bij het ongevalsrapport van de Arbeidsinspectie door hem onder meer verklaard: “Ik reed achteruit met mijn pompwagen en keek eerst naar links en naar rechts. Opeens reed David Kruitwagen met een vork van zijn orderpicktruck tegen de voorkant van mijn rechtervoet. Ik had David niet zien aankomen. Hij reed volgens mij vrij snel.” En David Kruitwagen, die de orderpicktruk bestuurde, heeft tegenover de inspecteur van de Arbeidsinspectie onder meer verklaard over de toedracht van het ongeval: ‘‘Said [hof: appellant] reed op het moment van het ongeval op het plein op een pompwagen. Hij Imam, achteruit rijdend, met een zojuist gesealde pallet op de vorken, op
mij afgereden. Omdat er langs de lijn een rij pallets klaarstond, moest Said achteruit rijden. Ik stond op dat moment stil met mijn orderpicktruck. Ik zag hem op mij afkomen, en ik riep hem omdat hij mij kennelijk niet zag staan! Een van de vorken van mijn orderpicktruck
raakte Said toen aan zijn voet. (…)’’.
5.5 Ter zitting van het hof is de toedracht van het bedrijfsongeval besproken aan de hand van de door appellant in eerste aanleg als productie 10 overgelegde schets van de ruimte waarin het ongeval heeft plaatsgevonden, welke schets aan het proces-verbaal is gehecht. Bij een daarop voorgedrukte ster is vermeld ‘Locatie ongeval’. Met de op aangeven van appellant ingetekende letter ‘M’ bij het sealapparaat wordt aangegeven waar hij met de pompwagen stond toen het ongeval gebeurde. Appellant heeft ter zitting verklaard dat de ster eigenlijk op de stip van het sealapparaat moet staan. Met de op aangeven van David Kruitwagen ingetekende letter ‘K’ wordt aangegeven waar hij zich bevond met de orderpicktruck toen het ongeval plaatsvond. Ter zitting heeft appellant verklaard dat hij nog aan het wachten was bij het sealapparaat op het verzamelplein en nog aan het sealen was toen het ongeval plaatsvond, terwijl Kruitwagen ter zitting heeft toegelicht dat hij stil stond met de orderpicktruck op het verzamelplein toen appellant achteruit rijdend tegen hem aan reed.
5.6 Het hof stelt aldus vast dat partijen een verschillende toedracht van het ongeval schetsen. Dat de exacte toedracht van het ongeval daardoor niet komt vast te staan doet niet af aan het feit dat appellant in de uitoefèning van zijn werkzaamheden schade heeft geleden. Onbetwist staat immers vast dat de voet van appellant tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden in ‘het lokaal’ van geïntimeerde is geraakt door een vork/de vorken van de orderpicktruck die werd bestuurd door David Kruitwagen, als gevolg waarvan in ieder geval twee tenen van zijn rechtervoet uiteindelijk moesten worden geamputeerd. Gegeven de plaatsgevonden aanrijding tussen de pompwagen en de orderpicktruck en de daaruit voortvloeiende gezondheidsschade die appellant heeft opgelopen, moet dan ook worden aangenomen dat appellant in de uitoefening van het werk schade heeft geleden. Daargelaten dat de bewijslast op dit punt bij appellant ligt, betekent dit ook dat het gespecificeerde (tegen)bewijsaanbod van geïntimeerde ter zake van de stellingen dat appellant achteruit reed en Kruitwagen stil stond ten tijde van het ongeval, wordt gepasseerd nu het niet kan leiden tot een ander oordeel.
5.7 Vervolgens ligt de vraag voor of geïntimeerde heeft nagelaten de maatregelen te treffen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat appellant in de uitoefening van zijn werkzaamheden dergelijke schade lijdt. Uit artikel 7:658 lid 2 BW volgt dat de stelplicht en bewijslast hiervan bij de werkgever ligt, in dit geval geïntimeerde. Het hof oordeelt op dit punt als volgt.
5.8 Geïntimeerde heeft in het kader van haar zorgplicht in eerste aanleg en in hoger beroep herhaald gesteld dat bij haar veel aandacht is voor de staat van het werkmaterieel, de veiligheidsaspecten bij het gebruik en besturen daarvan en het in acht nemen van de (interne) veiligheids- en verkeersregels door haar werknemers:
– het werkmaterieel wordt regelmatig door een extern bedrijf onderhouden en gekeurd, waarbij gebleken is dat de orderpicktruck en pompwagen aan alle daaraan in redelijkheid te stellen eisen voldeden en voldoen;
– in de AHV is vermeld dat in het magazijn het algemene verkeersreglement van Nederland geldt met uitzondering van de in de AHV vermelde regels (hof: zoals, voor zover relevant, geciteerd bij de vaststaande feiten), en appellant heeft in 2008 getekend voor de ontvangst van de AHV;
– deze ter plaatse geldende verkeersregels worden in het magazijn van geïntimeerde benadrukt door duidelijke markeringen, zoals haaientanden, lijnen en gekleurde paden/gebieden die op de grond zijn aangebracht;
– op de naleving van de verkeersregels wordt toegezien door de verschillende in het magazijn aanwezige leidinggevenden Stuivenberg, Daanen, el Bouazatti en Van Beek en als de geldende verkeersregel in een uitzonderlijk geval niet wordt nageleefd, wordt er door de leidinggevenden ingegrepen;
– de inrichting van het magazijn en de aldaar geldende verkeersregels sluiten aan bij de in het Verkeersplan BMWT van de brancheorganisatie Bouwmachines, Magazijninrichting, Wegenbouwmachines en Transportmaterieel (productie 14 bij dagvaarding in eerste aanleg) opgenomen aanbevelingen om tot een veilige verkeerssituatie te komen, omdat er sprake is van een scheiding van functies (voetgangersgebied en gebied waar werkmaterieel mag komen) en duidelijke rijrichtingen, voorrangsregels en maximum rijsnelheden gelden;
– het magazijn is duidelijk en overzichtelijk ingericht;
– personen die zich in het magazijn buiten de voetgangersgebieden begeven dienen veiligheidsschoenen te dragen en de door geïntimeerde aan appellant ter beschikking gestelde veiligheidsschoenen voldoen aan alle eisen die daaraan redelijkerwijs zijn te stellen;
– over de wijzen van rijden met de orderpicktruck is ten aanzien van de maximale hoogte van de vorken/last ook een duidelijke regel opgenomen in de AHV (zie 3.2 van de vaststaande feiten).
Voorts heeft geïntimeerde gesteld dat bij normale oplettendheid bij en met inachtneming van de verkeersregels door werknemers aanrijdingen voor zover mogelijk worden voorkomen, iodat nadere maatregelen niet behoefden te worden getroffen. Bovendien was appellant een zeer ervaren werknemer die voor het ongeval al jaren met de pompwagen en orderpicktruck werkte en niet eerder bij interne verkeersincidenten betrokken was geweest.
5.9 In het proces-verbaal van de zitting is onder meer naar aanleiding van de schets het volgende gerelateerd over het ongeval en de situatie ter plaatse: “(…) Appellant: De tekening die u mij toont betreft het magazijn. Ik was aan het sealen en de gesealde pallet moest ik daarna naar de trailer brengen. Ik ging de gesealde pallet naar het middelste laadstation brengen. Ik zie dat u een letter M neerzet op de plek waar ik stond met de pompwagen bij het sealapparaat. Ik was aan het wachten bij het sealapparaat totdat ik naar het laadstation kon rijden. Ik heb niks gemerkt tot dat ik een slag hoorde en toen viel ik op de grond.
Ik was nog aan het sealen toen het gebeurde. Meneer Kruitwagen had van de tweede stelling, waarvan ik hoor zeggen door de voorzitter dat er een pijl bij wordt geplaatst, naar het verzamelplein moeten gaan en dus aan de andere kant van het sealapparaat dan waar ik stond, moeten blijven. Ik bevestig dat waar op de schets de locatie van het ongeval is aangegeven ook de plek is waar het ongeval heeft plaatsgevonden. Dit is op het verzamelplein. Op de schets wordt een strepenlijn ingetekend, die de grens van het verzamelplein aangeeft. Er waren wel lijnen, maar de lijnen waren niet compleet. Na het ongeval is de belijning aangepast. Het ongeval is gebeurd bij het sealapparaat, dus het sterretje moet eigenlijk op de stip van het sealapparaat staan. Er was geen duidelijke lijn tussen het werkgebied van de orderpickfrucks en het werkgebied van de pompwagen, maar iedereen heeft een duidelijke opdracht binnen welk gebied hij moet werken. Toen het ongeval gebeurde waren er geen pallets door de orderpicktruck klaargezet om te worden gesealed. De orderpicktruck had geen remmen. Ik bedoel dat de heftruck door het gebruik van een bepaalde knop een langere remweg had. Als ik achteruit zou zijn gereden zoals ik Kruitwagen net heb horen zeggen, zou hij mij achter op de voet hebben geraakt en niet bij de tenen. Op de plek waar in de schets een vak met een uitroepteken is ingetekend hadden de pallets moeten staan en niet op de plek waar meneer D. Kruitwagen heeft aangegeven dat pallets stonden, linksonder de plèk waarop het locatieongeval met een ster is ingetekend. Als die pallets hadden gestaan op de plek die meneer D. Kruitwagen aangeeft door intekening daarvan op de schets door middel van 3 vierkanten dan had ik de bocht de andere kant op moeten nemen, achteruit rijdend richting het ingetekende uitroepteken.
Na 18.00 uur is het altijd druk, want als de daggroep niet is toegekomen aan het verwerken van alle orders dan stapelt het op. Van Beek: Op het plein staan allerlei lijnen en afhankelijk van de ordercode wordt een order bij een bepaalde lijn geplaatst, want bij de laadstations staan trailers die naar Noord-NL, Zuid-NL, België of welke regio dan ook gaan. Op de orderpicktruck zit een knop die je kunt indrukken om de orderpicktruck te laten stoppen. En verder is het zo dat wanneer je je voet van het gas haalt de orderpicktruck ook remt. Dat de pallets op een andere plek hadden moeten staan dan dat meneer Kruitwagen aangeeft, zoals meneer appellant zegt, is niet zo, de pallets worden per zone opgesteld afhankelijk van de plek waar ze naartoe moeten in het land. D. Kruimagen: Bij het sealapparaat is een schans om de pallets op het sealapparaat te kunnen zetten. Deze schans wordt op de schets ingetekend. Op de schets wordt ook ingetekend met een letter ‘K’ waar ik stond op het moment van het ongeval. Anders dan meneer appellant zegt, worden de pallets achter elkaar en niet naast elkaar geplaatst binnen de paden die ik op de tekening op het verzamelplein hierbij inteken. Ingetekend wordt ook op de schets hoe je van de schans naar het laadstation gaat, je rijdt dan een stukje achteruit en dan vooruit. Het is mijn idee dat meneer appellant, omdat er op dat moment pallets stonden op het pad, zoals ik op de schets met drie vierkanten inteken, achteruit van de schans mijn kant op is gereden en op de plek waar ik dus stond met zijn voet in de lepels van de truck waar ik op zat en die uitstaken voorbij de pallet die ik geladen had, terecht is gekomen. Ik stond op dat moment stil en was aan het praten met een collega. Ik was geloof ik even iets aan het overleggen. Volgens mij stond de orderpicktruck met de lepels recht naar het laadstation gericht.
De helling van de schans is ongeveer 5 centimeter. Appellant reed volgens mij met een bocht achteruit. Over het hele verzamelplein lopen paden zoals ik inteken in de schets met verticale strepen, maar de paden ter hoogte van het sealapparaat houden we zoveel mogelijk vrij om de ruimte te hebben om te kunnen sealen. Met de orderpicktruck reed ik over het pad langs de stellingen om de pallets naar de pade te brengen. Het klopt dat de orderpicktruck de pompwagen tegen kan komen terwijl die achteruit rijdt en de manier om daarover contact te hebben met elkaar is oogcontact, maar dat is niet altijd mogelijk en geluid door middel van toeteren of schreeuwen/roepen. Ik deed volgens mij beide bij het ongeval. Het klopt dat op de plek waar ik stond ten tijde van het ongeval ook een pallet had kunnen staan. Over het algemeen kun je over de pallets heen kijken. Op de plek waar het vak met uitroepteken is ingetekend, staan meestal ook pallets en ik denk die avond van het ongeval ook (…)’’
Verder heeft Van Beek namens Geïntimeerde desgevraagd bevestigd dat de door
Kruitwagen ingetekende paden de gele lijnen zijn waarover in de processtukken wordt gesproken en onder meer nog verklaard:
“(…) De witte belijningen zijn de lijnen en de haaientanden in het stellingengebied om aan te geven wie voorrang heeft. (…) ‘
5.10 Uit het verhandelde ter zitting leidt het hof af dat bij de uitvoering aan de werkzaamheden op het verzamelplein de pompwagen en de orderpicktruck elkaar tegen kunnen komen als een pompwagen achteruit van de schans van het sealapparaat weg rijdt en met een orderpicktruck een pallet in een daarvoor bestemd pad moet worden geplaatst. David Kruitwagen heeft met drie vierkanten op de schets ingetekend waar op de dag van het ongeval volgens hem drie pallets – achter elkaar geplaatst zoals ingetekend – klaar stonden om door een medewerker met een pompwagen naar het sealapparaat te worden vervoerd. Ook heeft hij paden ingetekend, die, zo heeft het hof ter zitting begrepen, zijn gemarkeerd met de gele lijnen waarover in de processtukken wordt gesproken. Volgens hem moest appellant achteruit rijdend daar omheen rijden om bij de laadstations te komen. Op de plek waar de letter ‘K’ is ingetekend op de schets had ook een pallet kunnen staan volgens Kruitwagen. De paden ter hoogte van het sealapparaat worden zoveel mogelijk vrij gehouden om ruimte te hebben om te kunnen sealen, aldus nog steeds Kruitwagen.
5.11 Veronderstellenderwijs aannemende dat de situatie ten tijde van en de toedracht van het ongeval is geweest zoals Kruitwagen dit heeft beschreven leidt het hof uit de hiervoor geciteerde verklaring van de heer Van Beek af dat de (gele) lijnen op het verzamelplein primair dienen voor de logistiek van de orders die bestemd zijn voor verschillende delen van het (buiten)land en bestemmen die lijnen bepaalde plekken op het verzamelplein voor het plaatsen van pallets. Verder bevinden zich op het verzamelplein ter hoogte van het sealapparaat geen andere (witte) lijnen die bestemd zijn om het verkeer ter plaatse te regelen, daargelaten een pad voor de orderpicktrucks langs de stellingen, waarvan het hof niet is gebleken dat een pompwagen daar in de buurt komt bij de uitoefening van de werkzaamheden. De ter plaatse aangebrachte belijning in de omgeving van het verzamelplein waar ook het sealapparaat is opgesteld kan dan ook niet voorkomen dat een pompwagen, die uit de aard van de werkzaamheden — ook — achteruit moet kunnen rijden — en in ieder geval achteruit rijdt vanaf de schans van het sealapparaat — op het verzamelplein in aanraking kan komen met een orderpicktruck die zich ook op dit verzamelplein kan bevinden wanneer een pallet uit de stellingen gereed wordt gezet voor sealen en laden in de vrachtwagen. Omdat de vorken van een orderpicktruck hoger kunnen reiken dan het plateau waarop de medewerker staat die de pompwagen bestuurt, terwijl deze daarbij – door bijvoorbeeld een kooiconstructie — niet beschermd is, en omdat de vorken door de pallet heen kunnen uitsteken, bestaat het reële (veiligheids)risico dat het lichaam van de bestuurder van de pompwagen in aanraking komt met (de vorken van) de orderpicktruck, met een kans op aanmerkelijk letsel. Gelet op dit risico had geïntimeerde veiligheidsmaatregelen dienen te treffen die dit risico op het hoge veiligheidsniveau dat artikel 7:658 BW vergt (zie 5.3) beperkt, waarbij zij er ook nadrukkelijk rekening mee had moeten houden dat werknemers weleens nalaten de voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is.
5.12 Het hof houdt het oog op HR l1 november 2005, (Bayar/Wijnen) waarin onder meer is geoordeeld dat het een ervaringsfeit is dat de dagelijkse omgang met een machine de gebruiker ervan licht ertoe zal brengen niet alle voorzichtigheid in acht te nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is, ook al wordt de gebruiker gewaarschuwd voor gevaar. Van de werkgever moet dan ook worden verwacht dat hij onderzoekt of afdoende preventieve maatregelen mogelijk zijn dan wel of een veiliger werking van de machine mogelijk is of – indien dat niet mogelijk is – op voldoende effectieve wijze voor het gevaar kan worden gewaarschuwd. In dat kader is van belang met welke mate van waarschijnlijkheid de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, hoe groot de kans is dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen. Voorts is daarbij in aanmerking te nemen dat indien het – bij gebreke van maatregelen die het gevaar kunnen wegnemen – slechts mogelijk is voor het gevaar te waarschuwen, het in het algemeen niet voldoende is dat de gebruiker op de hoogte kan zijn van het gevaar: voor het antwoord op de vraag of een waarschuwing kan worden beschouwd als een afdoende maatregel met het oog op bescherming tegen een bepaald gevaar, is van doorslaggevende betekenis ofte verwachten valt dat deze waarschuwing zal leiden tot een handelen of nalaten waardoor dit gevaar wordt vermeden.
5.13 Het overzichtelijk inrichten van het magazijn, het goed onderhouden van werkmaterieel, het voorschrijven van het dragen van veiligheidsschoenen buiten de voetgangerszones, het met neergelaten last of vorken rijden met de orderpicktruck, het instrueren van werknemers om verkeersregels in acht te nemen en het toezicht op de naleving daarvan zijn op zichzelf maatregelen die het in 5.12 vermelde risico beperken. Het hof stelt vast dat onduidelijk is gebleven althans geïntimeerde onvoldoende heeft onderbouwd hoe de in 2.2.3. van de AHV opgenomen specifieke regels, die kennelijk, zo begrijpt het hof de lezing ervan, de toepasselijkheid van het algemeen verkeersreglement van Nederland uitzonderen, van toepassing kunnen zijn op het deel van het verzamelplein waar het ongeval heeft plaatsgevonden en, in het verlengde daarvan, hoe toezicht op de naleving van die regels op dat deel van het verzamelplein is gehouden. Zonder nadere onderbouwing die ontbreekt valt immers niet in te zien dat de in de AHV vermelde regel dat de hoofdpaden in het magazijn voorrang hebben op de zijpaden ook gold voor dit deel van het verzamelplein nu een markering van hoofd en zijpaden ter plekke ontbrak en de overige in 2.2.3. AHV genoemde regels kunnen uit de aard ervan geen betrekking hebben op dit deel van het verzamelplein. Het had op de weg van geïntimeerde gelegen om dit nader te onderbouwen.
5.14 Bij gebreke van toepassing van de in 2.2.3. AHV opgenomen specifieke regels begrijpt het hof. Het hof merkt op dat dit verkeersreglement algemeen is en niet specifiek is toegespitst op en geschreven voor de inrichting van de werkzaamheden in het magazijn van geïntimeerde. Voorts stelt het hof vast dat de AHV waarin onder meer de toepasselijkheid van dit algemeen verkeersreglement wordt vermeld, weliswaar is uitgereikt aan appellant, hij heeft daar immers voor getekend, maar niet is gebleken dat geïntimeerde zich nadrukkelijk ervan heeft vergewist of appellant deze instructies goed heeft kunnen lezen en ook daadwerkelijk heeft begrepen. Gelet op de aard van de instructies, die zijn gericht op een (verkeers)veilige inrichting van het magazijn (waartoe het verzamelplein behoort), en het hiervoor geschetste risico had dit wel op haar weg gelegen. En eveneens had het daarom op de weg van geïntimeerde gelegen om ter bewustwording bij de werknemers van de risico’s bij herhaling bijzondere aandacht te schenken aan de inhoud en het belang van de geldende verkeersregels. Hierbij klemt dat voor appellant, ook al kan hij, al dan niet met hulp van een Marokkaanse collega, mondeling in het Nederlands voldoende communiceren bij uitvoering van de werkzaamheden op de werkvloer en de Nederlandse taal tot op zekere hoogte lezen getuige zijn diploma van de inburgeringscursus, het Nederlands niet zijn moedertaal is. De omstandigheid dat appellant voor het ongeval nooit eerder betrokken is geweest bij verkeersincidenten in het magazijn maakt het vorenstaande niet anders. Evenmin doet hieraan af dat de door geïntimeerde in het ordentelijk en overzichtelijk ingerichte magazijn gehanteerde verkeersregels aansluiten bij de in het Verkeersplan BMWT opgenomen aanbevelingen om tot een veilige verkeerssituatie te komen.
5.15 Het hof is gezien het vorenstaande van oordeel dat geïntimeerde niet alle aanwijzingen heeft verstrekt die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Het uitgebreide bewijsaanbod dat geïntimeerde in randnummers 53 en 125 van haar memorie van antwoord heeft gedaan, wordt gepasseerd, nu bewezenverklaring van de stellingen waaromtrent zij bewijs heeft aangeboden, niet kan leiden tot een ander oordeel. Gelet op de schending van haar zorgplicht en vast stellend dat geïntimeerde in randnummer 107 van haar memorie van antwoord uitdrukkelijk heeft opgemerkt dat door haar geen beroep op opzet dan wel bewuste roekeloosheid van appellant als bedoeld in artikel 7:658 BW werd en wordt gedaan is geïntimeerde aansprakelijk voor de schade van appellant als bedoeld in artikel 7:658 BW.
6. Slotsom
6.1 De grieven slagen grotendeels. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd.
6.2 Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof geïntimeerde in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van appellant zullen worden vastgesteld op:
-explootkosten €94,19
-griffierecht €78,00
totaal verschotten €172,19
-salaris advocaat €300,00 (2 punten x tarief IV).
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van appellant zullen worden vastgesteld op:
-explootkosten €94,08
-griffierecht €314,00
totaal verschotten €408,08
-salaris advocaat €2.148,00 (2 punten x tarief II per 1 mei 2018).
7. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep vernietigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Gelderland, team kanton en handelsrecht, locatie Nijmegen van 27 november 2015 en doet opnieuw recht. Verklaart voor recht dat geïntimeerde op grond van artikel 7:658 BW aansprakelijk is voor alle geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan hem overkomen bedrijfsongeval op of omstreeks 15 april 2010;
Het hof verklaart voor recht dat geïntimeerde de geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade van hem in verband met het hem overkomen bedrijfsongeval op of omstreeks 15 april 2010 dient te vergoeden, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
veroordeelt geïntimeerde in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van appellant wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 172, 19 voor verschotten en op € 300,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 408,08 voor verschotten en op € 2.148,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
Dit arrest is gewezen door mrs. C. Hoogland, S.C.P. Giesen en G.H. Bunt en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 19 juni 2018.