Algemeen
01.07.2020
3 min om te lezen

Hoge Raad: arts en ziekenhuis zijn niet aansprakelijk voor schade door ondeugdelijke PIP-borstimplantaten

Hoge Raad: arts en ziekenhuis zijn niet aansprakelijk voor schade door ondeugdelijke PIP-borstimplantaten
Deze prejudiciële procedure gaat over de vraag of een ziekenhuis aansprakelijk is voor de door een patiënt geleden schade die is ontstaan doordat de hulpverlener bij de uitvoering van een geneeskundige behandelingsovereenkomst een implantaat heeft geplaatst dat ongeschikt is gebleken. In dit geval gaat het om de zogenoemde “PIP-implantaten”, borstprotheses die vanaf medio 2000 tot april 2010 wereldwijd veelvuldig werden gebruikt bij borstvergrotingen.

PIP-implantaten zijn met siliconen gevulde borstimplantaten. Als gevolg van fraude zijn er PIP-implantaten die niet met medicinale maar met industriële siliconen gevuld waren. Deze fraude is ontdekt in 2010 waarna een verbod werd uitgevaardigd op de handel en toepassing van de PIP-implantaten in april 2010. PIP is inmiddels gefailleerd zodat de schade niet op haar te verhalen is.
Het Hof heeft op grond van artikel 392 Rv de volgende prejudiciële vragen aan de Hoge Raad gesteld:

  1. Is een ziekenhuis aansprakelijk voor de schade die het gevolg is (geweest) van het inbrengen van een gebrekkig PIP-implantaat en dient het gebrek aan dat ziekenhuis te worden toegerekend?;
  2. Is voor de beantwoording relevant of het gebrek bestaat uit de kans op voortijdig lekken van het implantaat of dat het gebrek is gelegen in het feit dat in plaats van medicinale siliconen industriële siliconen zijn gebruikt bij de vervaarding ervan?

Allereerst wordt vastgesteld dat in dit geval gekeken wordt naar de hulpverlener op basis van art. 7:446 lid 1 BW en het ziekenhuis op basis van art. 7:462 lid 1 BW. Voor aansprakelijkheid is in dit geval art. 6:74 lid BW van belang, waarin vereist is dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming en dat die tekortkoming de schuldenaar is toe te rekenen.

Tekortkoming

De Hoge Raad oordeelt dat bij een geneeskundige behandelingsovereenkomst de verbintenis in het algemeen vergt dat de bij de nakoming daarvan door de hulpverlener gebruikte zaken als bedoeld in art. 6:77 BW voor de toepassing geschikt zijn, beoordeeld naar de medische inzichten ten tijde van die toepassing. Een daarbij gebruikt implantaat dient dus volgens de heersende medische inzichten geschikt te zijn en het moet voldoen aan de op dat moment geldende wettelijke normen.

Een PIP-implantaat dat was gevuld met industriële siliconen, was volgens de op het moment van het gebruik ervan heersende medische inzichten ongeschikt en voldeed niet aan de geldende wettelijke normen. Het gebruik van dit implantaat levert dan ook een tekortkoming op in de nakoming van de op de hulpverlener rustende verbintenis. Het gebruik van een PIP-implantaat dat niet was gevuld met industriële siliconen maar dat wel een verhoogde kans had op scheuren en lekken levert in beginsel een tekortkoming op, behalve als een dergelijk implantaat naar de medische inzichten van destijds state of the art was. Het is vervolgens aan de hulpverlener om aan te tonen dat het implantaat destijds, ondanks die eigenschap, state of the art was, zodat het gebruik daarvan geen tekortkoming oplevert.

Toerekenbaarheid

Om de toerekenbaarheid te beoordelen wordt gekeken naar art. 6:75 en 6:77 BW. Als uitgangspunt geldt dat een tekortkoming die het gevolg is van ongeschiktheid van een bij de uitvoering gebruikte zaak, toerekenbaar is aan de schuldenaar en dus voor zijn rekening komt. Dat is alleen anders indien dat in een bepaald geval, in het licht van de in het artikel genoemd omstandigheden, onredelijk is.

In dit geval wordt aangenomen dat de tekortkoming in de nakoming van de geneeskundige behandelingsovereenkomst wegens het gebruik van een als gevolg van de fraude ongeschikt PIP-implantaat niet aan de hulpverlener toe te rekenen is.