Ben je als net uitgestapte bestuurder een persoon die vervoerd wordt met een motorvoertuig of een zwakke verkeersdeelnemer? Die vraag speelt in situaties waarin bij pech iemand uitstapt en vervolgens wordt aangereden.
In deze zaak stond de vraag centraal of op een uitgestapte bestuurster artikel 185 WVW van toepassing is. Verzoekster is op 7 december 2018 een verkeersongeval overkomen. Op weg van haar werk naar huis kreeg zij waarschijnlijk autopech waardoor zij aan de rechterkant van de weg op een busstrook haar auto tot stilstand heeft gebracht. Zij is uit de auto gestapt en heeft de motorkap van de auto geopend. Op enig moment is zij in aanraking gekomen met een passerende auto waarbij zij vervolgens op de rijbaan terecht is gekomen en aangereden is door een tweede auto.
Verzoekster stelt de verzekeraars van beide voertuigen aansprakelijk voor alle geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade. De verzekeraars erkennen geenaansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval omdat zij van mening zijn dat verzoekster niet gekwalificeerd kan worden als voetganger in de zin van artikel 185 WVW. Ook beroepen de verzekeraar zich op onder andere overmacht, opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid.
De rechtbank legt uit dat bij artikel 185 WVW twee situaties moeten worden onderscheiden: enerzijds de aansprakelijkheid voor een bij het ongeval betrokkenmotorvoertuig en anderzijds de bescherming van de kwetsbare verkeersdeelnemers. Voor de toepassing van artikel 185 WVW moet het begrip “bestuurder” ruim worden uitgelegd, maar daar staat tegenover dat het begrip “vervoerd worden” juist beperkt moet worden uitgelegd. De strekking van artikel 185 WVW is immers dat kwetsbare verkeersdeelnemers worden beschermd tegen gevaren van gemotoriseerd verkeer.
Uiteindelijk komt de rechtbank tot de conclusie dat wanneer personen een motorvoertuig hebben verlaten, niet meer “vervoerd worden door het voertuig”, waardoor zij wel degelijk onder de bescherming van artikel 185 WVW vallen. Dit betekent dat verzoekster op het moment dat zij uit het voertuig was gestapt onder het beschermingsbereik van artikel 185 WVW viel.
Vervolgens komt de rechtbank toe aan de verweren van de verzekeraars. De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een overmachtssituatie, aangezien er slechts sprake is van overmacht wanneer de bestuurder van het motorvoertuig rechtens geen enkel verwijt kan worden gemaakt omdat de aanrijding 1) uitsluitend te wijten is aan fouten van een ander en 2) die fouten voor bestuurder zo onwaarschijnlijk waren dat hij bij het bepalen van zijn verkeersgedrag met deze mogelijkheid naar redelijkheid en billijkheid geen rekening hoefde te houden. Dit was in dit geval niet aan de orde.
De rechtbank is wel van oordeel dat de gedragingen van verzoekster in hogere mate hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval dan de ‘fouten’ van de automobilisten. De op basis van de jurisprudentie ontstane schadeverdelingsregel van 50-50% houdt ten aanzien van de kwetsbare verkeersdeelnemer al rekening met een billijkheidscorrectie in de situatie dat die kwetsbare verkeersdeelnemer een groter aandeel had in het ontstaan van het ongeval dan het motorvoertuig. Onder de gegeven omstandigheden acht de rechtbank de omstandigheden die een billijkheidscorrectie rechtvaardigen reeds verdisconteerd in die 50%-regel.
De verzekeraars van beide voertuigen dienen samen 50% van de schade van verzoekster te vergoeden. De overige 50% zal voor rekening van de verzoekster komen.